‘Wormen dragen ruim 140 miljoen ton bij aan de wereldvoedselvoorziening’
Wormen, waaronder de bekende regenworm, veranderen het ecosysteem in de bodem op manieren die voor de plant gunstig zijn. Met de gangen die ze graven beïnvloeden ze de bodemstructuur, waardoor deze poreuzer wordt en beter water vasthoudt. Verder verteren ze organisch materiaal zoals oogstresten, waarbij ze voedingsstoffen vrijmaken voor het gewas. Verder zouden ze de plantengroei bevorderen door het faciliteren van de productie van planthormonen door micro-organismen.
Onderzoekers van de Colorado State University hebben onlangs een schatting gepubliceerd in Nature Communications van de bijdrage van wormen aan de wereldvoedselvoorziening. Die zou meer dan 140 miljoen ton bedragen, verdeeld over granen (128 miljoen ton, ofwel 6,5 procent) en vlinderbloemigen zoals bonen (16 miljoen ton, ofwel 2,3 procent). Voor granen zou dat neerkomen op een snee per heel brood, zoals Science berekende in een reactie op het onderzoek.
Verschil tussen granen en vlinderbloemigen
Om de bijdrage te berekenen, gebruikten de Amerikaanse onderzoekers de gegevens van eerder onderzoek naar de verspreiding van regenwormen (earthworms) over de wereld. Die gegevens combineerden ze met een al wat oudere meta-analyse van Wageningse onderzoekers over hoeveel wormen bijdragen aan opbrengst en bovengrondse biomassa.
Overigens bleek daar al uit dat de grootste bijdrage van wormen bestaat uit het vrijmaken van stikstof uit organisch materiaal. Dat verklaart ook het geconstateerde verschil tussen granen en vlinderbloemigen. Door hun symbiose met stikstofbindende bacteriën zijn vlinderbloemigen minder afhankelijk van andere voor de plant beschikbare bronnen van stikstof. Zijn die in voldoende mate voorradig, dan neemt de bijdrage van wormen aan de gewasproductie in verhouding af.
Cultiveren van wormen
In hun artikel pleiten de Amerikaanse onderzoekers voor agro-ecologische maatregelen om de aanwezigheid van wormen te stimuleren. Daarbij denken ze met name aan niet-kerende grondbewerking en het laten liggen van gewasresten c.q. aanvoeren van organisch materiaal van elders als voedsel voor de wormen en uiteindelijk dus voor het gewas. Dergelijke maatregelen zouden vooral gunstig zijn voor gebieden die arm aan wormen zijn, zoals Afrika ten zuiden van de Sahara en Latijns-Amerika.
Volgens Jan Willem van Groenigen, hoogleraar Bodembiologie en een van de auteurs van het eerdergenoemde Wageningse onderzoek, is het cultiveren van wormen echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. „In de tropen is de bodem vaak uitgeput en als er geen voedingsstoffen zijn, kunnen wormen die ook niet omzetten in een voor het gewas opneembare vorm. Gewasresten worden bovendien vaak benut als veevoer of bouwmateriaal en zijn dus niet meer beschikbaar. Wormen hebben potentieel het grootste effect in systemen waar ze waarschijnlijk niet in groten getale voorkomen.”
Tekst: Joost van Kasteren
Freelance wetenschapsjournalist met een landbouwkundige achtergrond. Hoofdredacteur van Vork
Beeld: Adobestock, Sippakorn Yamkasikorn