Polarisatie belemmert debat over EU-doelstelling gewasbescherming
Gewasbeschermingsmiddelen hebben effecten buiten de akkers waar gebruikers ze toepassen, maar niet elk middel heeft hetzelfde schadeprofiel als het beruchte DDT. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw blijft een zeer gevoelige kwestie. In het kader van de Farm to Fork-strategie publiceerde de Europese Commissie vorig jaar een voorstel voor het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (sustainable use of plant protection products). Daarin wordt de deadline gesteld dat in 2030 het gebruik van synthetische middelen de helft minder moet zijn. Of het voorstel het haalt, is overigens nog maar de vraag, gezien de weerstand bij de lidstaten en in het Europees Parlement.
Beladen onderwerp
Dat neemt niet weg dat onderzoekers zoals Marleen Riemens, teamleider gewasgezondheid aan de WUR, al druk bezig zijn met de vraag hoe telers in met name de akkerbouw minder afhankelijk kunnen worden van gewasbeschermingsmiddelen. Alle opties doen mee, van techniek en ecologie tot strokenteelt en groene middelen. Wat het er niet eenvoudiger op maakt, is dat het een zeer beladen onderwerp is dat veel emoties en boosheid oproept aan beide zijden van de sterk gepolariseerde discussie. Riemens ervoer dat zelf toen ze in 2020 een presentatie gaf bij een online webinar over de betekenis van Farm to Fork voor de agrarische sector. In de chat kwamen er heftige reacties. „Sommige boeren zien Farm to Fork als een bedreiging. Maar de andere kant maakte ik ook mee. Dat mensen zwaar emotioneel reageren omdat er nog middelen gebruikt worden. Ik ben in beide hoeken gezet, soms op een heel onprettige manier.”
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is geen taboe voor Riemens. Het is niet alleen deel van haar onderzoek, maar ze werkt ook als collegelid bij het Ctgb waar specialisten beoordelen of middelen veilig de Europese markt op kunnen, of kunnen blijven. „Het is een uitvoerende organisatie. Veel mensen beseffen niet dat we daar het toetsingskader niet vastleggen. Dat doet de EFSA, de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid. Wat we wel kunnen doen is signaleren naar de EFSA toe, zoals we gedaan hebben over aanvullende data die mogelijk nodig zijn om risico’s in te schatten op het ontstaan van ziektes als Parkinson.”
Aardappel en ui
Bij WUR zette Riemens een onderzoeksprogramma op waarbij ze kijkt naar hoe een teler rendabel kan werken als je uitgaat van die 50 procent reductie en het volledig afschalen van de candidates for substitution. Dat zijn de meest risicovolle middelen die volgens de regels ook afgeschaald moeten worden.
Ze is hiervoor bij de belangrijkste akkerbouwgewassen systematisch gaan kijken naar alle mogelijkheden die er zijn. Dat begint bij kijken naar welke gewassen je wilt telen. „En bijvoorbeeld wat de beste volgorde van gewassen is bij een schema van gewasrotatie, om ziektes te onderdrukken.” Als volgende stap wordt gezocht naar de meest geschikte rassen. Welke zijn resistent tegen de belangrijkste ziektes? Daarna komen teeltadviezen zoals bemesting balanceren. En dan volgen adviezen over het monitoren van ziektes en plagen in het gewas. Bij welke hoeveelheid ziektes en plagen ga je ingrijpen en welke alternatieven zijn er qua bestrijding? Het onderzoek laat zien dat voor verschillende gewassen oplossingen mogelijk zijn, maar levert ook inzicht in knelpunten op.
Waar dan belangrijke knelpunten blijken te zitten, is vooral prangend bij aardappelen en uien. „Bijvoorbeeld bij aardappelen zijn er geen geschikte rassen die zowel bestand zijn tegen aardappelziekte door de fytoftora-schimmel als tegen aardappelmoeheid door aaltjes.” Wat Riemens ook lastig vindt, is als er maar een enkele actieve stof overblijft als je de candidates for substitution niet wilt gebruiken. „Wat kies je dan? Liever dat risicovolle middel of een grote kans dat er resistentie ontstaat op het minder risicovolle middel?”
Dat de knelpunten typisch bij pootaardappelen en uien zitten, heeft potentieel enorme effecten op de wereldmarkt. De helft van alle pootaardappel komt uit Nederland en voor uien is ons land een grote exporteur naar Afrika en Azië.
Ook groene middelen moeten echt veilig zijn; het zijn vaak producten met micro-organismen
Groene middelen
Er is een grote wens om snel meer groene middelen toe te laten. Het Ctgb kent daar tegenwoordig een versnelde route voor. De verwachting van veel mensen is dat groene middelen makkelijker door de toelating heen kunnen omdat men verwacht dat ze veilig zijn. In de praktijk kan dat soms toch tegenvallen. „Ook die middelen moeten echt veilig zijn. Het zijn vaak producten met micro-organismen. Deze kunnen bij verkeerd gebruik ademhalingsproblemen geven. Dan zul je toch echt de veiligheid van deze middelen moeten testen.”
In hoeverre groene middelen vervangers voor huidige middelen kunnen opleveren, blijft überhaupt een grote vraag, bekent Riemens. „We hadden hier pas geleden allemaal onderzoekers die werken aan biologische bestrijders van private partijen en van onderzoeksinstellingen op bezoek. We vroegen ‘Wat hebben jullie in de pijplijn?’. Toen bleef het lang stil.”
Riemens bekijkt landbouwsystemen vanuit het perspectief van trade-offs. „Het lijkt alsof landbouw geen enkel effect meer mag hebben op de omgeving. Maar dat kan niet. Zelfs een voedselbos is nog steeds ingrijpen in de natuur. En aan de andere kant, elk systeem zal altijd ziekte, plagen of onkruiden aantrekken die zich daar prettig bij voelen. Een voorbeeld is chocoladevlekziekte in veldboon. Die zien we nu toenemen in de strokenteelt. Het drogere microklimaat past beter bij deze ziekte.” En of het totaal aan ziektes en plagen minder is in strokenteelt? „Dat onderzoeken we nog. Het is nog te vroeg om daar iets over te zeggen.”
Bordje van de boer
„Ik zie het echt als een Europees vraagstuk”, beargumenteert Riemens over de zoektocht naar de oplossing. Uien en aardappel zijn juist gewassen waarmee Nederland de wereldmarkt bedient. „Wat willen we zelf produceren binnen Europa? En vervolgens binnen Nederland. De behoefte aan die producten blijft. Wat gebeurt er als landen buiten Europa die teelt overnemen? Wat is de ecologische voetafdruk daar dan?” Alle vraagstukken lijken nu op het bordje van de boer te liggen. „En daar hoort het niet. De vragen zijn te groot daarvoor en het verdienmodel zit klem. Ik maak me daar wel zorgen over.”
Haar rol in de discussie ziet Riemens echt als die van wetenschapper. „Het is goed om mee te denken hoe het anders kan. Maar nu liggen er nog verschillende toekomstscenario’s open. We weten nog niet welke landbouwmethode het beste werkt, dat moeten we uitzoeken. Ik vind niet dat je een wereldbeeld moet nastreven in je werk, waarbij al vastligt met welke methode we moeten werken. We moeten wel vragen blijven stellen. Groter is onze rol niet.”
Worstelen met afbouw middelen
Gilbert van Campen is een akkerbouwer die sinds enkele jaren flink aan de slag is om zijn gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af te bouwen. „Maar dat begon om praktische redenen. De middelen zijn duur. Toen ik in 2012 het bedrijf volledig overnam van mijn vader, deed ik alles zoals hij het deed.” Al snel bleek dat Van Campen in zijn bedrijfseconomische studieclub het slechtste jongetje van de klas was. Hij had vooral hoge kosten door een ruim gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Van Campen ging op zoek naar methodes om zijn middelengebruik omlaag te brengen. Elk jaar een stapje. „Ik begon te experimenteren in bieten. Met bladmeststoffen, om sterkere planten te krijgen en zo fungiciden af te bouwen. En ja, daar zit ook een kleine dosis koper en zink bij, wat normaal een fungicidewerking heeft. Maar een kleine dosis hebben de planten ook nodig. Inmiddels heb ik al twee jaar geen fungicide meer nodig in mijn bieten.”
Hij probeerde nog meer uit. Zoals luchtondersteuning op zijn spuitboom zodat de middelen beter verdeeld worden over de gewassen en hij daardoor minder nodig heeft. Of een Humigator die de lucht in de opslag van zijn aardappel met water zuivert, zodat hij geen chemische middelen tegen bewaarziektes meer behoeft. En een loofdouche net voor het gebruik van bodemherbiciden in zijn aardappelen. „De beste tijd om te spuiten is meestal in mei. Maar dan is het vaak droog en zonnig, dan werkt het middel minder. Met de loofdouche maak ik alles vochtig en heb ik wederom minder nodig.”
Zes jaar geleden zag hij een filmpje op YouTube waarin een Amerikaanse boer een bloemmengsel door zijn aardappels heen zaaide, om zo natuurlijke vijanden aan te trekken. „Dat ben ik ook gaan proberen, maar vorig jaar lukte het pas voor het eerst om de bloemen op te laten komen. En ik had er last van bij het oogsten. De Wageningen Universiteit gaat dit jaar tellen of het ook echt meer natuurlijke vijanden oplevert.”
Waar hij nog veel van verwacht is de techniek voor precisielandbouw. „Ik heb een camera op mijn trekker die het gewas scant: waar het staat en hoe groot het is.” Samen met speciale pulserende spuitdoppen kan hij zo heel plekspecifiek spuiten, in plaats van standaard overal. „Als het werkt zoals is beloofd, kan dat zeker de helft aan middelen besparen.”
Van Campen is inmiddels wel iemand die voorop loopt hierin. „Het geeft me een kik als het lukt, maar het is wel veel werk om uit te zoeken en uit te proberen. En ondanks al mijn inspanningen zit ik nu in mijn totale middelen nog niet op de reductie van 50 procent.” En zo komt 2030 voor de hele sector toch weer snel dichtbij.
Het lijkt alsof landbouw geen enkel effect meer mag hebben op de omgeving; maar dat kan niet
Tekst: Tanja Speek
opgeleid als plantbioloog, werkzaam als journalist
Beeld: Ellen Meinen, Robert Ellenkamp, European Parliament, Ingrid Zweers