Onderzoekers nodig als bruggenbouwers tussen beleid en boerenpraktijk
Na acht maanden polderen knapte het overleg over het Landbouwakkoord. De grote vraag is, hoe nu verder? Nieuwe lijsttrekkers en programma’s voor de komende verkiezingen bieden mogelijkheden voor een frisse nieuwe benadering maar hoe zou die eruit kunnen zien? Het probleem is dat beleid en praktijk op verschillende golflengten zitten, waardoor de communicatie stokt. Vanuit het beleid komen series complexe nieuwe wetten en gedetailleerde voorschriften, geïnspireerd door de Green Deal. Vanuit de boerenpraktijk klinken geluiden dat men zich niet serieus genomen voelt, omdat duidelijke doelen op bedrijfsniveau ontbreken.
Het dichten van die kloof is een absolute voorwaarde om tot een gezamenlijke, breed gedragen aanpak te komen. Wat mij betreft, zijn de onderzoekers nu aan zet om bruggen te slaan tussen beleid en praktijk.
Gemeenschappelijk uitgangspunt
Om te beginnen is iedereen het er wel over eens dat het streven naar duurzame ontwikkeling kan dienen als gemeenschappelijk uitgangspunt. De verschillen ontstaan bij de concrete invulling en de praktische haalbaarheid ervan.
Uitgangspunt is dat Nederland zich in 2015 niet vrijblijvend heeft gecommitteerd aan de 17 duurzaamheidsdoelen van de Verenigde Naties. Daarop is ook de Europese Green Deal van 2019 gebaseerd. Het verbaast me dat dit nog veel te weinig bekend is en dat de consequenties ervan onbenoemd blijven.
Kort samengevat betekent dat voor de landbouw het behalen van een vijftal doelen: (1) Productie van voldoende, gezond voedsel; (2) beschermen kwaliteit van grond- en oppervlaktewater; (3) beperken energiegebruik; (4) bijdragen aan bestrijding klimaatverandering door beperken emissie broeikasgassen en koolstofbinding door de bodem; (5) bevorderen biodiversiteit en bodemgezondheid.
Deze vijf doelen worden gekarakteriseerd in termen van zogenaamde ecosysteemdiensten (‘diensten die door het ecosysteem aan de mensheid worden geleverd’) in de landbouw op basis van management door de landgebruiker. Al die ecosysteemdiensten moeten ook tegelijkertijd worden geleverd, terwijl dit alleen maar realistisch is als het samengaat met een goed inkomen voor de boer. Ecosysteemdiensten maken dan ook onderdeel uit van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) als basis voor financiering.
Al met al een bijzonder complex en verwarrend geheel, temeer omdat specialisten de neiging hebben het accent te leggen op hun eigen specialiteit en niet op het geheel.
Proportionaliteit
Terzijde: bij de analyse van ecosysteemdiensten voor de landbouw moet bij handhaving het proportionaliteitsprincipe worden gehanteerd. Dat wil zeggen dat maatregelen qua zwaarte moeten overeenkomen met de ernst van een probleem. Zo is bijvoorbeeld het totale energiegebruik in Nederland 2.939 petajoule (PJ), en dat van de landbouw, bosbouw en visserij 178 PJ, ofwel 6 procent. Broeikasgasemissies zijn totaal 160 miljoen ton CO2 eq., waaraan de landbouw 26 miljoen ton levert, ofwel 15 procent. Allebei relatief lage waarden. Het is duidelijk dat nationaal gezien vooral industrie, verkeer en bouw moeten bijdragen aan het verlagen van deze twee doelen en dat mag best wat meer aandacht krijgen in de publiciteit.
Vergeet niet het biologische principe dat een als zwak gezien lid van een kudde door de rest van de kudde wordt verstoten
Bottom-up
Die vijf ecosysteemdiensten kunnen op bedrijfsniveau worden gemeten door de waarde van indicatoren te bepalen en bijbehorende grenswaarden te definiëren die ‘goed’ scheiden van ‘nog niet goed genoeg’. Veel methoden zijn al beschikbaar zoals we in een voorbeeldstudie hebben laten zien. Een dergelijk meetprogramma realiseren in de praktijk zou het duurzaamheidsbeleid concreet maken en zou de gewenste duidelijkheid scheppen voor de boer.
Genoemde indicatoren met bijbehorende grenswaarden zijn tot nu toe op bedrijfsniveau alleen beschikbaar voor grondwater en voor ammoniakemissie in de veeteelt in relatie tot biodiversiteit. Het meten van indicatoren en het bepalen van (waarschijnlijk regionaal verschillende) grenswaarden zou daarom nu een topprioriteit moeten zijn voor het onderzoek.
Er zijn zeker relevante ontwikkelingen in het onderzoek zoals het gebruik van het Initiator-model. Dat is inmiddels top-down toegepast op nationaal en provinciaal niveau, maar nog niet systematisch bottom-up op bedrijfsniveau in dialoog met de boer. Ook richt het model zich nog niet op biodiversiteit die nu sterk ter discussie staat. De reden is dat indicatoren en grenswaarden niet kunnen uitgaan van vegetatie-opnames uit het verleden, omdat de natuur in de komende decades sterk zal veranderen door klimaatverandering. Hier ontbreekt nog relevante kennis.
Van reactief naar proactief
Het scheppen van de hierboven geschetste duidelijkheid op basis van een proactieve benadering kan beleid en praktijk weer met elkaar verbinden, omdat een gemeenschappelijke taal ontstaat. Dat is voor de landbouw en haar vertegenwoordigers belangrijk omdat nu uitingen vaak reactief zijn en de slachtofferrol te veel opspeelt. Te vaak hoor je nog dat problemen zijn veroorzaakt door het beleid, de politiek, de EU, de Rabo, de supermarkten, het agrarisch bedrijfsleven, de inconsequente consumenten en/of de pers. Ook al is het deels waar, het helpt de sector niet. Vergeet niet het biologische principe dat een als zwak gezien lid van een kudde door de rest van de kudde wordt verstoten.
Bovenal kan aandacht voor indicatoren de maatschappelijke communicatie over landbouw verbeteren. Daar hangt nu te vaak een grauwe, negatief getinte sluier boven. Onterecht omdat er veel voorbeelden zijn van bedrijven die duurzaam produceren. Maar laat dat wel zien aan de hand van indicatoren en grenswaarden en verspreidt die met moderne communicatiemiddelen.
Het loopt nooit goed af als beleidsmakers op de stoel van de boer gaan zitten
Stammenstrijd neutraliseren
Een systeem van algemene indicatoren en grenswaarden helpt ook om de voor buitenstaander en boer verwarrende interne stammenstrijd tussen verschillende bedrijfssystemen te neutraliseren. Die strijd tussen aanhangers van biologische, biologisch-dynamische, regeneratieve, natuur-inclusieve, kringloop- en precisie-systemen heeft welhaast religieuze dimensies, maar gaat wel ten koste van effectieve in- en externe communicatie.
Dat in de Green Deal wordt gestreefd naar een areaal van 25 procent biologische landbouw in 2050 lijkt me trouwens ook principieel onjuist. Boeren moeten grenswaarden halen van een aantal indicatoren die ecosysteemdiensten karakteriseren en hoe ze dat doen is hun zaak. Het loopt nooit goed af als beleidsmakers op de stoel van de boer gaan zitten!
Bruggenbouwers
Is het bovenstaande te simpel gedacht? Het lijkt me niet maar het vereist wel een actieve rol van de onderzoekers als bruggenbouwers bij het meten van indicatoren en het bepalen van realistische grenswaarden in dialoog met boeren, vakgenoten, burgers en beleid. Als boeren niet actief betrokken worden bij deze activiteiten en er geen gebruik wordt gemaakt van hun expertise, is succes uitgesloten. Dan blijft duurzame ontwikkeling, ondanks alle conferenties, rapporten en overleggen, een beleidsmatige fata morgana.
Johan Bouma
Em. hoogleraar bodemkunde WUR
Binnenkort publiceren we een interview met vier Wageningse wetenschappers die een aanzet hebben gegeven om landelijke doelstellingen integraal te vertalen in bedrijfsdoelen waar de boer meer uit de voeten kan.
Tekst: Johan Bouma
Beeld: Bram Teeuwsen