Verbod op glyfosaat gaat geld kosten
Glyfosaat is al bijna een halve eeuw op de markt en is buitengewoon effectief gebleken in de strijd tegen onkruid, een stuk effectiever in ieder geval dan mechanische bestrijding of hittebehandeling. Dat veranderde in 2015 toen het internationaal agentschap voor onderzoek naar kanker (IARC) het middel als mogelijk kankerverwekkend classificeerde. Die classificatie is wetenschappelijk onhoudbaar gebleken (zie hier), maar heeft er wel toe geleid dat glyfosaat politiek onder vuur is komen te liggen.
Politieke druk
Voorlopig is het middel toegelaten tot eind 2023, maar de druk van organisaties als Greenpeace en Pesticide Action Network en van sommige politieke partijen is groot om tot een geheel of gedeeltelijk verbod te komen. In 2018 bijvoorbeeld nam de Tweede Kamer een motie aan waarin werd aangedrongen op een verbod van glyfosaathoudende middelen, vooruitlopend op een eventueel EU-verbod. Er wordt nog gesteggeld over de vraag of dat kan. De landsadvocaat meent van niet, maar universitair docent Hanna Schebesta van Wageningen UR meent dat het wel kan. We gaan het zien
Opbrengstdaling
Er zit echter nog een andere kant aan de medaille. Mocht het komen tot een verbod, dan gaat dat Europese boeren geld kosten, berekenden Sarah Wynn en Elise Webb van het Britse adviesbureau ADAS. Veel geld zelfs. De basis voor hun berekeningen vormen 32 studies in de acht meest productieve landbouwnaties van de EU naar drie gewassen, tarwe, aardappelen en druiven. Acht studies hadden betrekking op Nederland. De resultaten van die studies zijn geëxtrapoleerd naar de toen nog 28 landen van de EU, voor de Brexit dus.
De verwachte opbrengstdaling liep uiteen van 7 30 procent voor tarwe en 5 tot 20 procent voor aardappelen en bij druiven 3 tot 20 procent ruime marges dus. Om die opbrengstverliezen in kilos te compenseren, moeten boeren meer geld steken in alternatieve bestrijdingsmethoden, zoals mechanische onkruidbestrijding, hittebestrijding en een combinatie van andere herbiciden. De extra kosten die daarmee gemoeid zijn bedragen 10,5 miljard euro voor tarwe, bijna 2 miljard voor aardappelen en ruim vier miljard voor druiven. Waarbij zij aangetekend dat de onderzoekers uitgaan van de hoogste opbrengstverliezen.
Niet-kerende grondbewerking
Naast die extra financiële kosten zijn er ook sociale kosten, omdat andere manieren van onkruidbestrijding over het algemeen meer tijd kosten. Dat betekent dus dat de boer of extra arbeid moet inhuren nog meer kosten dus of zelf langer moet werken. De noodzaak van extra arbeidsinzet doet zich vooral voor bij boeren die hebben gekozen voor de combinatie van glyfosaat met niet-kerende grondbewerking en direct inzaaien. Inmiddels gebeurt dat al op een vijfde van het Europese landbouwareaal. Ook boeren die hun vanggewas afdoden met glyfosaat moeten meer kosten maken, variërend van 10 euro tot ruim 100 euro per hectare.
Niet-kerende grondbewerking heeft nog meer voordelen dan alleen arbeidsbesparing. Er wordt niet geploegd en er zijn meestal minder werkgangen nodig, waardoor er ook minder brandstof nodig is voor trekkers en andere werktuigen. Bovendien draagt niet-kerende grondbewerking bij aan de opslag van koolstof in de bodem. Er treedt namelijk geen oxidatie van koolstof op tot CO2, zoals bij ploegen wel het geval is. Bovendien bevordert niet-kerende grondbewerking het bodemleven, zelfs in combinatie met glyfosaat en gaat het erosie tegen.
Negatief
Al met al, zo concluderen de onderzoekers, wegen de voordelen van glyfosaat ruimschoots op tegen de nadelen, in ieder geval voor genoemde gewassen en waarschijnlijk ook voor het totaal van de Europese agrarische productie. Naast het directe verlies aan opbrengst leidt een verbod er ook toe dat klimaat- en bodemvriendelijke teeltmethoden een stuk lastiger, zo niet onmogelijk worden. Hoewel er wel wat valt af te dingen op hun berekeningen (grote stappen, gauw thuis), laten de onderzoekers wel zien dat een verbod op glyfosaat waarschijnlijk negatief uitpakt voor opbrengst, bodem en klimaat.
Aanstootgevende gele velden na doden vanggewas. Foto: Ruth van Schriek