Stikstof geen bedreiging voor natuur in uiterwaarden
Heeft stikstofdepositie in de uiterwaarden wel invloed op de botanische samenstelling van de flora? Die bodems zijn immers van nature voedselrijk, bevatten veel organische stikstof en beschermen deze stikstof voor afbraak. Op die onderzoeksvraag probeerde Agrio een duidelijk antwoord te krijgen, omdat er in de Gelderse uiterwaarden grote oppervlakten aan Leefgebieden (Kamgrasweide) zijn aangewezen. Deze Leefgebieden kennen een kritische depositiewaarde van 20 kg N/ha/jaar (1.429 mol N/ha/jaar). Daarmee zijn ze een beperkende factor voor bedrijfsontwikkeling binnen de landbouw en voor andere economische activiteiten die stikstof uitstoten.
Analyse bodemsoorten
Uit een analyse van de Gelderse bodemkaart blijken de Leefgebieden hoofdzakelijk uit drie bodemtypen te bestaan: lichte zavel, zavel en lichte klei. Vanuit de bodemkunde is bekend dat ammonium gebonden kan worden aan het klei-humus complex. Het zou dus logisch zijn dat daar rekening mee werd gehouden bij de vaststelling van de kritische depositiewaarde. Op zwaardere gronden wordt meer stikstof gebonden dan op lichtere gronden, dus is het effect van stikstofdepositie op de natuur ook verschillend.
De vraag waarom hier in het beleid geen rekening mee wordt gehouden, legde Vork voor aan onderzoeker Han van Dobben van Wageningen Universiteit & Research (WUR). Hij werkte mee aan het bepalen van de KDW voor de Leefgebieden. Hij bevestigt dat er verschillen zijn. Op zware zavel of lichte klei is de buffercapaciteit groter en heeft depositie dus minder of minder snel invloed. Maar het gaat in het natuurbeheer altijd om de variatie. Het zijn juist de meer zandige plekken, zoals stroomruggen en oeverwallen, die de rijkste vegetatie hebben. En die verzuren ook weer het snelst.
Over waarom er bij het bepalen van de KDW geen rekening is gehouden met de verschillen in de bodem, zegt Van Dobben: We hadden alleen KDWs uitgerekend voor vegetatietypen en niet voor dieren van de Leefgebieden. Toen is er een noodoplossing bedacht. Ik vond dat zelf een beetje provisorisch. We berekenden voor elk van de zeven bodemsoorten een gemiddelde KDW op basis van de vegetatietypen. Vervolgens middelden we die KDWs weer via een nog verdere generalisatie, om zo bij een KDW van een Leefgebied te komen.
Verzurende werking
In hoeverre stikstofdepositie effect heeft op de plantensamenstelling vroeg Vork ook aan bodemkundige Gerard Ros van het NMI. Stikstofdepositie zorgt in een natuurlijke situatie altijd voor verzuring. Zeker als er geen dierlijke mest of kalk wordt toegediend, om zo het vrijkomen van H+ te neutraliseren en de uitspoeling van kationen te compenseren. Dit effect is groter op zandgronden dan op klei, door de grotere bufferende werking van de CEC.
Ros stelt dat naast de pH ook de aanwezigheid van kalk sturend is op de mate van verzuring. Zolang er nog kalk in de bodem zit, is het niet waarschijnlijk dat de genoemde depositie de verzuring dermate versnelt dat er sprake is van natuurschade. Terugkijkend naar de onderliggende studies waarop de KDW is gebaseerd, is de stikstofrijkdom van de bodem belangrijker dan het voorkomen van verzuring. Als er veel stikstof beschikbaar is, kunnen specifieke grassoorten de concurrentie winnen, waardoor diversiteit afneemt. Als de percelen ook nog landbouwkundig beheerd worden, is het effect van de 20 kg N verwaarloosbaar klein. Bovendien zit er onder grasland en op klei relatief veel natuurlijke stikstof in de bodem. En deze bestaande hoeveelheid beperkt al het voorkomen van een grote diversiteit.
Bodemdata veehouders
Om de vraag echt goed te kunnen beantwoorden, vroeg Ros om bodemdata. Met toestemming van dertien veehouders werden recente bodemdata opgevraagd van 202 bodemmonsters van percelen in de Gelderse uiterwaarden bij agrarisch laboratorium Eurofins Agro (zie tabel). Deze bodemmonsters overlappen grotendeels met de Leefgebieden. Hieruit blijkt de pH hoog te zijn. Op 87 procent van de percelen is de pH hoger dan 5,8. Bekalken volgens landbouwkundige maatstaven is pas nodig vanaf een pH van 4,8. Gemiddeld ligt het kalkgehalte op 2 procent met uitschieters naar boven tot 8 procent. Op deze percelen wordt normaal geen onderhoudsbekalking geadviseerd, zegt Ros. Dus, kijkend naar de zuurtegraad en het kalkgehalte, heeft een eventuele verzuring door depositie maar een heel beperkt effect op de botanische samenstelling.
N-leverend vermogen
Om vast te stellen of stikstofdepositie van invloed is op de botanische samenstelling, is ook informatie nodig over het natuurlijk N-leverend vermogen (NLV) van de bodem. Hiervoor bekeek Ros eerst de onderzoeken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde kritische depositiewaarde. Het gaat dan om het Park Grass experiment in het Engelse Rothamsted, een langjarige proef langs de Rijn van WUR-onderzoeker Beltman en een meerjarige proef in Tsjechië. In de eerste plaats viel het Ros op dat de 20 kg N die als grens wordt gehanteerd, niet rechtstreeks voortvloeit uit die onderzoeken maar is afgeleid. Dat brengt een bepaalde mate van onnauwkeurigheid met zich mee.
Daarnaast blijkt dat de afname van soorten sterk bepaald werd door de N-rijkdom van het ecosysteem. Ros: Als stikstof een beperkende factor is, zorgt een verhoging van de N-aanvoer voor een hogere productie van bepaalde grassoorten, en daarmee vanzelf voor een verlaging van de diversiteit. Wanneer ik de onderzoeksgegevens van Beltman vergelijk met de bodemdata van de 202 grondmonsters, dan is slechts 7 procent van de percelen vergelijkbaar met de proef van Beltman. In de overige 93 procent van de percelen zit al meer stikstof in de bodem. Deze stikstof zorgt er ook voor dat het systeem niet meer stikstof-beperkend is. Nu is het zo dat het NLV geschat wordt op basis van bemeste gronden. Maar ook al zou deze in onbemeste gronden 50 procent lager liggen dan het landbouwkundig advies, dan is meer dan de helft van alle percelen rijker in stikstof.
Geen effect
Het wordt nog opmerkelijker, want in het onderzoek van Beltman wordt verwezen naar een onderzoek van Lamers. Daaruit blijkt dat het stikstofleverend vermogen van de bodem vooral invloed heeft op de soortensamenstelling als de opbrengst onder de 500 gram per vierkante meter blijft. In de Nederlandse uiterwaarden ligt die gemiddeld op 1 kilogram en loopt op tot 8 kilogram. Dat suggereert dat de uiterwaarden rijk zijn aan stikstof en dat N-limitatie niet de sleutel is voor het creëren van soortenrijkdom. In die situatie heeft verminderen van depositie niet zo heel veel zin. Tenzij er bewust gezocht wordt naar mogelijkheden om het natuurlijke systeem verder te verschralen.
Onderzoek kader
Stichting Agrifacts ontdekte eind vorig jaar dat er met name in Gelderland veel Leefgebieden waren toegevoegd in Natura 2000 gebied Rijntakken. Zo werd duidelijk dat percelen in agrarisch gebruik als stikstofgevoelig zijn aangemerkt, terwijl daar gewoon bemest wordt volgens landbouwkundig gebruik. Minister Schouten gaf toe dat dit niet kon kloppen. Daarom kregen de provincies de opdracht om in agrarisch gebruik zijnde percelen uit Aerius te verwijderen. Met dit onderzoek kijkt Agrio/Vork nog wat dieper naar de effecten van stikstofdepositie en hoe de kritische depositiewaarden tot stand zijn gekomen.