Gebruik verhandelbare dierrechten voor gerichte extensivering melkveehouderij
Sinds 2017 worden de fosfaatrechten verdeeld over de melkveehouderijen verdeeld op basis van het aantal dieren per 2 juli 2015. Had je op dat moment veel dieren, dan mag je meer fosfaat produceren dan iemand die weinig dieren had. Dit verdelingsmechanisme wordt grandfathering genoemd. Het bezwaar is dat je op deze manier de grote vervuilers als het ware beloont. Die rechten vormen immers een schaars - dus waardevol - bezit. De overheid geeft het gratis weg aan de grootste vervuilers, terwijl de extensieve (natuurvriendelijke) bedrijven het nakijken hebben.
Terug naar dierrechten
Met een aantal kleine aanpassingen van het huidige stelsel houden boeren enerzijds de mogelijkheid om intensief te produceren, terwijl ze anderzijds de keuze wordt geboden om over te stappen op een extensievere, meer natuurvriendelijke productiewijze en daarmee toch voldoende inkomen te verwerven. Op die manier wordt het even aantrekkelijk om af te zien van verdere intensivering of dat juist wel te doen en blijft de diversiteit in bedrijfsvoering behouden. Het gaat om de volgen de aanpassingen:
-
Terugkeren van fosfaatrechten naar dierrechten daarmee jaag je weliswaar geen innovatie aan, maar het is minder fraudegevoelig en makkelijker te handhaven;
-
Dierrechten toekennen op basis van het areaal aan weidegrond in gebruik bij een bedrijf, in plaats van de hoeveelheid dieren in bezit;
-
De rechten zijn slechts één jaar geldig, en worden ieder jaar opnieuw toegekend - dus geen accumulatie van kapitaal bij de grote vervuilers;
-
De rechten zijn verhandelbaar, maar alleen voor zover ze boven de 1 melkkoe per hectare uitkomen - dit om te voorkomen dat landbouwgrond ongewenst uit productie wordt genomen bij bedrijfssluiting.
Minder schade milieu en natuur
In dit systeem moeten melkveehouders die willen intensiveren dierrechten kopen van boeren die minder intensief willen produceren. Zij kunnen dus doorgaan op de huidige voet, maar ze gaan betalen voor (een deel van) de milieukosten van hun productiemethoden. Mogelijk betekent dat hogere melkprijzen voor de consument, maar de meest innovatieve bedrijven slagen er waarschijnlijk wel in om zodanig efficiënt te produceren dat zij aankoop van dierrechten kunnen compenseren. voor de dierrechten die ze moeten kopen. In ons voorstel krijgen zij die kans.
Boeren die extensiever produceren brengen minder schade toe aan milieu, natuur en mogelijk ook klimaat, maar hebben een lagere productie per hectare. Door dierrechten te verkopen kunnen zij hun inkomen aanvullen. Daarnaast kunnen ze waarschijnlijk gebruik maken van financiële regelingen voor bijvoorbeeld de levering van ecosysteemdiensten. Zo dragen de verhandelbare dierrechten bij aan het verdienmodel van de extensievere melkveehouderij.
Ook zou je dierrechten kunnen varieren naar het type koe. Sommige extensieve melkveehouders maken gebruik van dubbeldoelkoeien als Jerseys of blaarkoppen. Deze rassen worden zowel voor vlees als voor melk gehouden, maar hebben een lagere melkproductie. Ze zijn met name geschikt voor grasland met een hoger grondwaterpeil, zoals in het veenweidegebied. Ook Lakenvelders en Brandroden zouden vanwege het behoud van de diversiteit van de veestapel minder rechten moeten kosten.
Van intensief naar extensief
In de huidige situatie gaat het om 1,6 miljoen melkkoeien (jongvee en stieren laten we buiten beschouwing, evenals de vleesveehouderij). Een klein deel daarvan bevindt zich op gemengde bedrijven, maar het overgrote deel ruim (1,5 miljoen) wordt gehouden op iets minder dan 15.000 gespecialiseerde melkveebedrijven. Deze bedrijven hebben samen 706.000 hectare grasland in gebruik (plus 108.000 ha ander groenvoer zoals snijmaïs), wat neerkomt op 2,2 melkkoe per hectare. Niet ieder bedrijf is echter even intensief. Stel dat de verdeling er ongeveer uitziet als in bijgaande figuur:
Bij aanvang van het proces krijgt ieder bedrijf het recht om 2,2 melkkoeien te houden per hectare grasland. Dat zijn rechten voor 1,55 miljoen koeien, een fractie meer dan nu. Ongeveer twee derde van de boeren krijgt meer rechten toebedeeld dan ze nodig hebben. In de figuur zijn dat de bedrijven in de twee linker kolommen plus de helft van de derde kolom. Die rechten kunnen ze verkopen. De 33% meest intensieve boeren komen dierrechten tekort en moeten dus gaan bijkopen.
Ieder jaar worden de rechten opnieuw uitgegeven. Een boer moet dus op jaarbasis besluiten wat zij/hij moet kopen of wat zij/hij mag verkopen. Op deze manier gaat er geen kapitaal accumuleren. Er is een ondergrens aan wat iemand kan verkopen. Zoals gezegd moet al het grasland beweid worden, dus onder de, zeg, één koe per hectare kan een boer niet gaan.
Geleidelijke krimp
De prijs kan langzaam worden opgedreven door rechten uit de markt te halen. Stel we gaan omlaag van 2,2 naar 2,0 koeien per hectare, dan krimpt het aandeel rechten dat op de markt komt, en stijgt het aandeel rechten dat aangekocht moet worden. De prijs gaat dan omhoog, waardoor het minder lonend wordt om te intensiveren en meer loont om te extensiveren. Er stelt zich een nieuw evenwicht in met meer extensieve bedrijven en minder intensieve bedrijven. De totale veestapel krimpt van 1,55 miljoen naar 1,41 miljoen bij gelijkblijvend areaal weidegrond. Een andere mogelijkheid is dat die weidegrond wordt uitgebreid, bijvoorbeeld door minder snijmaïs te telen. De veestapel krimpt dan minder, maar vanuit milieuoogpunt is grasland beter dan maïs.
Het aantal rechten kan nog verder dalen tot bijvoorbeeld een eindsituatie van 1,25 koeien per hectare. In dat geval wordt twee-derde van het huidige areaal grasland gebruikt door extensieve bedrijven. Ofwel ruim 471.000 hectare met daarop 471.000 koeien. Een-derde van het areaal wordt gebruikt door intensieve bedrijven. Dat is 235.000 hectare met daarop 470.000 koeien. De totale veestapel omvat dan 941.000 koeien, een daling met ruim 40 procent, vergeleken met de huidige situatie.
Diversiteit behouden
Waar die krimp plaatsvindt bepaalt de markt. Lokaal kan zelfs nog groei plaatvinden. Dat laatste gebeurt waarschijnlijk op plekken waar de productiefactoren gunstig zijn, dus op de meest vruchtbare bodems. Er zou ook ruimtelijk gestuurd kunnen worden, door zones aan te geven (bijvoorbeeld rondom kwetsbare natuur of in het veenweidegebied) waar alleen rechten verkocht mogen worden, en niet aangekocht.
Anders dan bij het inzetten van algemene verordeningen op de sector als geheel blijft bij deze aanpak de diversiteit in bedrijfsvoering behouden, wat de sector als geheel veerkrachtiger maakt. Door de hefboomconstructie wordt het financieel even aantrekkelijk om af te zien van verdere intensivering of groei als om dat wel te doen. Bovendien kan de overheid op deze manier relatief gemakkelijk de veestapel controleren, zonder daarbij de individuele bedrijven in hun toekomstplannen te hinderen.
is hoogleraar Landgebruiksplanning WUR en Tom Kuhlman is senior expert landbouweconomie.
Beeld: Ellen Meinen
[1] In totaal heeft Nederland ongeveer 907.000 ha grasland. Dat wordt echter ook gebruikt door vleesvee-, schapen-, paarden- en gemengde bedrijven. Overigens hebben ook melkveebedrijven soms schapen of paarden, die uiteraard mede gebruik maken van de weidegrond.