Onderzoek nodig voor inzicht en vermindering risicos zoönoses
Een internationaal team van onderzoekers onder leiding van de universiteiten van Bath en Sheffield onderzocht de evolutie van Campylobacter jejuni, een bacterie die door landbouwhuisdieren wordt gedragen en een belangrijke oorzaak is van gastro-enteritis in de rijkere (Westerse) landen. De onderzoekers, die in het tijdschrift Proceedings van de Nationale Academie van Wetenschappen publiceerden, bestudeerden de genetische evolutie van de ziekteverwekker en ontdekten dat veespecifieke stammen van de bacterie tegelijk met een dramatische stijging van het aantal runderen in de 20e eeuw tevoorschijn kwamen. Gebaseerd op deze evolutie concludeerden ze dat het in theorie mogelijk is dat een dergelijke ontwikkeling zich kan herhalen en dat de veehouderijsector hier alert op moet zijn.
Significante genenverandering bacterie
De auteurs van de studie suggereren dat veranderingen in het rantsoen, anatomie en fysiologie van runderen een genenoverdracht tussen algemene en veespecifieke stammen teweeg hebben gebracht met een significante genenverandering als gevolg. Dit hielp de Campylobacter bacterie om de soortgrens te overschrijden en de mens te besmetten, waardoor een groot volksgezondheidsprobleem ontstond. In combinatie met de toegenomen verplaatsing van dieren over de hele wereld zorgen intensieve veehouderijpraktijken voor een perfecte omgeving waar ziekteverwekkers zich via handelsnetwerken over de hele wereld kunnen verspreiden.
Verminderen van risicos
Professor Sam Sheppard van het Milner Centrum voor Evolutie aan de Universiteit van Bath en een van de auteurs: Er zijn naar schatting 1,5 miljard runderen op aarde, die elk ongeveer 30 kilo mest per dag produceren. Als ruwweg 20 procent daarvan Campylobacter bij zich draagt, betekent dat een enorm potentieel risico voor de volksgezondheid. Dit onderzoek toont aan dat de verandering van het milieu en het toegenomen contact met landbouwhuisdieren er ook toe hebben geleid dat bacteriële infecties zijn overgegaan op de mens. De conclusies zijn een wake up call om meer verantwoordelijkheid te nemen omtrent de gebruikte landbouwmethoden, zodat we het risico van uitbraken van problematische ziekteverwekkers in de toekomst kunnen verminderen."
Professor Dave Kelly van de afdeling Moleculaire Biologie en Biotechnologie van de Universiteit van Sheffield geeft aan dat deze voor mensen risicovolle ziekteverwekkers bij dieren een toenemende bedreiging vormen. Onze bevindingen benadrukken hoe hun aanpassingsvermogen hen in staat kan stellen om van gastheer te veranderen. De onderzoekers hopen dat hun studie wetenschappers en andere deskundigen kan helpen potentiële problemen in de toekomst te voorspellen, zodat kan worden voorkomen dat er een epidemie ontstaat.
Q-koorts in Nederland
Het pleidooi van de Britse wetenschappers voor meer onderzoek is terecht. Een goed voorbeeld is de Q-koorts uitbraak in Nederland geweest. Doordat de geitenhouderij zich in Nederland heel snel ontwikkelde, werden er ineens veel meer geiten gehouden en kwam de mens daardoor veelvuldig in aanraking met de pathogenen die deze geiten bij zich droegen. Door de snelle ontwikkeling was er echter nog geen onderzoek uitgevoerd naar de risicos van geiten op de volksgezondheid. Uit het niets kwam deze bacterie ineens aan de oppervlakte en veel mensen werden ernstig ziek. Als men eerder een risicoanalyse had uitgevoerd, dan was het duidelijk geweest dat Q-koortsbacterie een risico vormde, zodat er een bestrijdingsstrategie opgesteld had kunnen worden. Gebrek aan onderzoek zorgde dus voor een uitbraak. Inmiddels is er veel over Q-koorts bekend en telde Nederland in 2019 nog maar 19 ziektegevallen. Dat is weinig in vergelijking met de ruim 2300 meldingen in 2009. De Q-koortsuitbraak is in feite een recent schoolvoorbeeld waar de Britse onderzoekers met hun rapport op wijzen. Ontwikkelingen in de veehouderij moeten dus goed onderzocht worden en er moeten bij nieuwe situaties of ontwikkelingen snel risicoanalyses uitgevoerd worden.
Voorkomen uitbraak zoönoses
Gedegen onderzoek, monitoring en controle liggen dus aan de basis om een uitbraak van zoönoses te voorkomen, maar ook voorlichting en hygiëneprotocollen. In Nederland zijn deze zaken behoorlijk goed geregeld en ligt het aantal zieke mensen en sterfgevallen door zoönoses laag. Zo is er een constante monitoring van Salmonella, E-coli en Campylobacter en dit sorteert een positief effect. Ook zijn er strenge wettelijke richtlijnen in bijvoorbeeld de pluimveehouderij om bacteriële en virale besmettingen te voorkomen.
Een ander risico dat de Britse wetenschappers vermeldden, is de resistentie van antibiotica door het gebruik van deze middelen in de dierlijke sector. In de afgelopen jaren zijn hier grote stappen in Nederland gemaakt en is het antibioticagebruik drastisch verminderd. Voor sommige sectoren is het gebruik zelfs lager geworden dan in de humane sector op basis van dagdoseringen; in de veehouderij uitgedrukt in dierdagdosering (DDD). In Nederland wordt het risico op resistente bacteriën steeds kleiner en stappen veehouders over op probiotica, sterkere dierrassen en aangepast management dat gericht is op verbeteren diergezondheid zonder inzet van antibiotica. Daarnaast leek de veehouderij lange tijd de grootste besmettingsbron van ESBL (de resistente bacterie) te zijn, maar recente inzichten wijzen nu op de mens zelf.
Om een uitbraak van virale dierziekten in de stal te minimaliseren, wordt tegenwoordig vaker gebruik gemaakt van vaccins en is men bijvoorbeeld naarstig op zoek naar een werkbaar vaccin voor de Afrikaanse varkenspest. De inzet van vaccins zorgt er voor dat grote uitbraken kunnen worden voorkomen en daarmee vermindert ook het risico van mutatie en dat het virus op de mens zou kunnen overslaan. .
Moderne veehouderij minder risicos
In vergelijking met de zogenaamde backyard farms ofwel kleine boerderijen zonder moderne technieken en managementsystemen hebben moderne, grote veehouderijbedrijven met een hoog niveau van bioveiligheid een verminderd risico op de volksgezondheid. Zo is in de varkenshouderij een ontwikkeling gaande voor SPF-bedrijven (Specific Pathogen Free). Dit zorgt voor ziektevrije bedrijven met een hoge gezondheidsstatus. Deze bedrijven zijn ook nog eens afgesloten van de buitenwereld. Virusfilters zorgen er voor dat er geen virus in of uit een stal komt. Personeel werkt volgens zeer strike hygiëneprotocollen. In de pluimveehouderij is er daarnaast het besef dat pluimveebedrijven liever niet in de buurt van grote waterpartijen moeten worden gevestigd om contact met wilde watervogels, die de vogelgriep bij zich kunnen hebben, te vermijden. Ook zijn de maatregelen in de pluimveehouderij door de fipronilcrisis flink aangescherpt en verwoord in het borgingsprogramma IKB.
Hoewel het onderzoek en de waarschuwing van de Britse wetenschappers correct zijn, is de dreiging voor de volksgezondheid op een zoönose epidemie in Nederland aanzienlijk kleiner dan in de rest van de wereld. De Nederlandse veehouderij laat zien dat een moderne veehouderij veiliger voor de mens, en daarmee ook voor het dier zelf, kan zijn.
Tekst: Reinout Burgers Beeld: Idal