Fotoserie: Aquarelleren voor de wetenschap
Dit artikel komt uit de eerste editie van VORK 2019. Wilt u VORK niet missen? Word dan vandaag nog abonnee of vraag een gratis proefnummer aan. Student? Vraag dan het speciale studentenabonnement aan.
Je zou er bijna aan voorbijlopen, maar in de hoek van de tentoonstellingsruimte hangt een vrij klein aquarel van Franz Bauer waarop het beginstadium is te zien van een tarweplant die door zwarte roest is aangetast. Zwarte roest ofwel Puccinia graminis heeft in de hele geschiedenis van de graanteelt tot grote verliezen geleid. In de jaren vijftig zijn resistente graanrassen ontwikkeld, maar af en toe ontstaan nieuwe stammen die die resistenties doorbreken.
Met veel detail heeft Bauer de oranje blaasjes geschilderd die het beginstadium vormen van de aantasting. Later, als plant verder is aangetast, vormen zich de zwarte vlekken (telia) die de ziekte zijn naam geven en die de sporen bevatten voor een volgende cyclus van besmetting. De illustraties van Bauer en zijn gedetailleerde beschrijving van de vorming van die blaasjes, vormen de basis van een wetenschappelijk artikel dat hij in 1805 publiceerde. Dat deed hij samen met Sir Joseph Banks, de president van de Royal Society, een van de belangrijkste natuurwetenschappelijke genootschappen in die tijd.
Waardwisseling
Met het artikel is trouwens iets merkwaardigs aan de hand. De achterliggende hypothese was dat de aanwezigheid van de zuurbes iets te maken had met het optreden van zwarte roest in graan. De verdenkingen waren zo sterk, dat sommige grootgrondbezitters de zuurbes met wortel en tak uitroeiden in de strijd tegen de schimmel.
Het artikel meldt wel dat er een grote overeenkomst bestaat tussen de gele schimmels die op de bladeren van de zuurbes voorkomen en de oranje blaasjes op de tarwe. Desondanks bevat het artikel alleen illustraties van zwarte roest op tarwe en niet van de schimmel op zuurbes.
Uit later opgedoken berichten van Franz Bauer blijkt dat hij weinig geloof hechtte aan de boerenwijsheid dat je geen zuurbes moest hebben in de buurt van tarwe. Ten onrechte bleek in 1865. In dat jaar stelde de 'vader van de mycologie' (schimmelkunde) Anton de Bary vast dat Puccinia graminis twee verschillende waardplanten nodig heeft: tarwe voor de vegetatieve vermeerdering en - inderdaad - zuurbes voor de geslachtelijke voortplanting.
Hoe het ook zij, dit en andere artikelen laten zien welk een belangrijke rol botanische kunstenaars speelden in de ontwikkeling van de botanie en de studie van plantenziektes. Zo maakte Franz Bauer zeer gedetailleerde illustraties van onder meer stuifbrand - een andere schimmelziekte in tarwe.
Hij stelde ook vast dat de misvorming van tarwe- en roggearen inderdaad werden veroorzaakt door een aaltje (Anguina tritici) en niet door de wind of door een meteoriet, zoals sommige botanici beweerden. Ook de eerste wetenschappelijke beschrijving van de celkern, die de botanicus Robert Brown uit 1831 publiceerde, was gebaseerd op Franz Bauers tekeningen van orchideeën.
Kleurenwaaier
Franz Bauer en zijn broer Ferdinand waren uitzonderlijke talenten. Ze werkten in en vanuit Engeland, maar waren afkomstig uit het stadje Feldsberg, dat toen in Oostenrijk en nu in Tsjechië ligt. Hun vader was de hofschilder van de Prins van Liechtenstein die overleed toen ze nog kleuters waren.
Vanaf hun veertiende maakten ze tekeningen en aquarellen voor Norbert Boccius, arts, monnik en amateurplantkundige van het klooster van de Hospitaalbroeders in Feldsberg. Samen maakten ze zon 200 platen voor wat het levenswerk van Boccius zou worden, het 14-delige Liber regni vegetabilis - het Boek van het Plantenrijk.
Indertijd was het maken van aquarellen een tamelijk omslachtige bezigheid. Je moest het papier prepareren, en pigmenten en hulpstoffen mengen voordat je aan de slag kon. Erg onhandig als je in weer, wind en zonneschijn de bloemen en planten in het vrije veld wilde vastleggen.
De broers losten dat op door in het groeiseizoen - en later ook tijdens expedities - met een grafietstift snelle schetsen te maken van de planten, met nummertjes voor de verschillende kleuren. Later werkten ze die schetsen uit, waarbij de nummers verwezen naar een zelfgemaakte kleurenwaaier. In het begin telde die waaier zon 140 kleuren, maar in de loop der tijd groeide dat uit tot bijna 1.000 tinten, waarvan bijna 200 alleen al voor de kleur groen.
Vooral Ferdinand maakte gebruik van de kleurcodering, maar of hij daarvoor zijn kleurenwaaier nodig had, is de vraag. Volgens Terry van Druten, die de tentoonstelling in het Teylers samenstelde, had hij mogelijk een bijzondere vorm van synesthesie, waarbij hij kleuren als cijfers zag en omgekeerd.
Stampers en meeldraden
Als ze begin twintig zijn, vertrekken de broers Franz en Ferdinand naar Wenen voor een opleiding aan de academie voor beeldende kunst. Daar werkten ze voor Nikolaus Jacquin, directeur van de beroemde botanische tuin aldaar. Jacquin was enthousiaste volgeling van de Zweed Carl Linnaeus. In 1753 had deze beroemde taxonoom zijn Species plantarum uitgebracht. Daarin gebruikte hij voor het eerst systematisch de binomiale aanduiding van soorten, waarbij de geslachtsnaam werd gevolgd door de soortaanduiding. De planten werden geclassificeerd op basis van hun geslachtskenmerken. Dat nieuwe denken zie je terug in het werk van de gebroeders Bauer, waarin vorm en aantal stampers en meeldraden heel nauwkeurig worden weergegeven.
Nog in Wenen kreeg de jongste van de twee broers, Ferdinand, een aanbod om mee te gaan met een expeditie van de Britse botanicus Sibthorp, hoogleraar aan de universiteit van Oxford. Het zou hem voeren op een twee jaar lange expeditie op zoek naar nieuwe planten door Turkije, Griekenland en Cyprus. In die tijd was dat beslist geen vakantietochtje wegens de gevaren van beroving, schipbreuk en wilde dieren en ziektes als malaria en de pest die op de loer lagen.
Tien jaarsalarissen
Uiteindelijk zouden zijn bijna 1.000 aquarellen met de beschrijving van botanicus Sibthorp worden uitgegeven als de 10-delige Flora Graeca, met 28 exemplaren een zeer zeldzame uitgave. Indertijd is er een aangeschaft door het Teylers Museum voor het lieve bedrag van 620 Engelse ponden, hetgeen overeenkwam met ongeveer tien jaarsalarissen van een geschoold ambachtsman.
In 1801 nam Ferdinand samen met de eerdergenoemde natuurwetenschapper Robert Brown, deel aan de omvaart van Australië. Hun aanwezigheid had niet alleen een wetenschappelijk doel. In opdracht van de Britse Admiraliteit werd de kust van het nieuwe continent in kaart gebracht en werd er gezocht naar nieuwe winstgevende grondstoffen voor landbouw en de opkomende nijverheid.
Het was een reis vol ontberingen met een schip dat steeds meer water maakte. Desondanks slaagde Ferdinand erin om meer dan 2.000 veldschetsen te maken. Voor het overgrote deel planten die nog niet waren beschreven, maar hij maakte ook gedetailleerde schetsen van onder meer het vogelbekdier - waarvan hij ook een mottig exemplaar mee naar Engeland bracht - en van wiervisjes, een soort zeepaardjes.
Botanick Painter
Terwijl Ferdinand verre horizonten opzocht, koos zijn broer Franz voor het detail. Tijdens een grand tour door Europa was hij in 1790 in Londen, waar hij werd uitgenodigd om 'Botanick Painter' te worden in de Kew Gardens. Die beroemde botanische tuin was nog lang niet wat het nu is, maar King George III, ook wel Farmer George genoemd, hechtte er veel belang aan. Botanische tuinen waren in die jaren van grote economische betekenis omdat ze zorg droegen voor de veredeling en verspreiding van nuttige planten, die van belang konden zijn voor de landbouw. Op die manier kwamen onder meer aardappelen, tomaten, koffie en specerijen op de Europese dis.
Naast zijn gedetailleerde studies van plantenziektes en van de anatomie van planten maakte Franz Bauer ook prachtige aquarellen van vele planten; zowel inheemse soorten als soorten die vanuit overzeese gebieden werden aangevoerd. Daaronder de fraaie Strelitzia reginae uit Zuid-Afrika, vernoemd naar de echtgenote van King George III, en de Rafflesia arnoldii, de grootste bloem ter wereld. Die laten zien dat de betekenis voor wetenschap en economie weliswaar is afgenomen, maar dat de botanische kunst er nog steeds in slaagt om ons te ontroeren met de kwetsbare schoonheid van de natuur.
Een mening over dit artikel? Reageer op onze Twitter, Facebook, Instagram of LinkedIn. Een opinieartikel is ook van harte welkom. Mail dan even met de redactie (redactie@vork.org). Geïnteresseerd in de andere artikelen van VORK? Word abonnee, vraag een gratis proefnummer aan en schrijf je in voor de tweewekelijkse Vork-nieuwsbrief. Student? Wellicht is het speciale studentenabonnement dan iets voor jou.
Tekst: Joost van Kasteren Beeld: Natural History Museum, Londen; Bodleian Libraries, Oxford; Teylers Museum, Haarlem