Best beschermde weidevogel dreigt alsnog te worden opgegeten
Dit artikel komt uit de vierde editie van VORK 2018. Wilt u Vork niet missen? Word dan vandaag nog abonnee, vraag een gratis proefnummer aan en meld u aan voor de tweewekelijkse Vork-nieuwsbrief. Student? Vraag dan het speciale studentenabonnement aan.
Nederland is internationaal beroemd vanwege zijn weidevogels. Van de grutto broedt niet minder dan 90 procent van de Noordwest-Europese populatie in ons land en ook voor andere soorten zoals tureluur en kievit vormt Nederland een belangrijke basis. Maar goed gaat het niet. De karakteristieke grutto, volgens sommigen de 'panda van de polder', is sinds 1990 met ruim 60 procent afgenomen en het aantal scholeksters is in die periode voor driekwart weggevaagd.
Nu kun je wat schuiven met het referentiejaar. Het huidige referentiejaar 1990 was bijvoorbeeld een redelijk goed gruttojaar, maar ook na bijstelling van het startjaar zien de ontwikkelingen er somber uit. De laatste jaren, ongeveer sinds 2007, daalt het aantal iets minder snel, maar dat is nog steeds een verslechtering. Bovendien neemt de gemiddelde leeftijd van de aanwezige vogels steeds meer toe: Nederland Weidevogelland raakt vergrijsd.
Gebiedsgerichte aanpak
Leo Kramer kan daarover meepraten. De voormalig eigenaar van een platenzaak - die hij verkocht in de hoogtijdagen - was jarenlang weidevogelvrijwilliger en werkt nu als gebiedscoördinator voor de Agrarische Natuurvereniging Lopikerwaard. In die rol keert hij, namens provincie Utrecht, subsidie uit aan boeren die proberen om de stand op peil te houden. Subsidies voor weidevogelbeheer worden namelijk niet meer door de overheid zelf uitgekeerd.
In plaats daarvan is gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak, die zich toespitst op de meest kansrijke gebieden. Hier bepaalt een gebiedscoördinator, zoals Kramer, in samenspraak met boeren welke maatregelen het best genomen kunnen worden. Die aanpak, sinds 2016 operationeel, moet voorkomen dat de ene boer iets doet wat het effect van de maatregel van een andere boer onderuit schoffelt. Voor deze aanpak is wat te zeggen, want goed weidevogelbeheer zit complex in elkaar en voor de achteruitgang ervan zijn tal van oorzaken die elkaar allemaal beïnvloeden.
Allereerst hebben weidevogels zoals grutto, tureluur en kievit, een open gebied nodig. Een klein bosje of een houtwal kan al voldoende zijn om een weidevogel van broeden te weerhouden. Weidevogels zijn namelijk als de dood voor predatoren zoals vossen en kraaien, die ze alleen in een open gebied goed in de gaten kunnen houden. Gebieden met meer opgaande begroeiing tellen aanzienlijk minder broedvogels, blijkt uit onderzoek van onder meer de Rijksuniversiteit Groningen.
Daarnaast moet de grondwaterstand voldoende hoog staan, zeker in het voorjaar. Die hogere grondwaterstand zorgt voor een wat trager opwarmende bodem, waardoor het gras minder snel groeit. Dat is gunstig, omdat de kuikens, die vanaf de geboorte zelf voedsel moeten verzamelen, niet in staat zijn om door hoog gras te lopen. Ook zorgt een hogere grondwaterstand voor een minder harde bodem. Ook dat is belangrijk, want jonge weidevogels eten insecten die ze zelf uit de bodem halen. Als de bodem droog is komen ze er met hun snavel nauwelijks doorheen.
Dergelijke maatregelen om verdroging tegen te gaan kunnen alleen genoeg effect hebben wanneer het gebied voldoende open is. Vervolgens is het belangrijk dat niet het gehele gebied op hetzelfde moment gemaaid wordt; er is een continu mozaïek nodig van hoger en lager gras met kruiden. Zoiets heeft echter alleen echt zin wanneer de grondwaterstand voldoende hoog wordt opgezet.
Pessimistisch
Het gebied van Kramer wordt volgens dit principe beheerd. Niettemin ziet Kramer al jaren met lede ogen aan hoe het aantal weidevogels in zijn gebied steeds kleiner wordt. Soms lijkt het even te stabiliseren en heeft Kramer weer wat hoop, maar op de langere termijn blijft de trend in de Lopikerwaard bij Utrecht negatief. Over het huidige subsidiestelsel is hij maar ten dele te spreken. Zo vindt hij het op zich goed dat er nu eindelijk geld is om de grondwaterstand op te zetten, iets waar weidevogels van profiteren maar wat in vorige subsidiestelsels nooit gebeurde omdat het te ingrijpend voor het grotere gebied is. In ons gebied is twee jaar geleden in een nieuw peilbesluit afgesproken dat de stand twee centimeter omlaag moet. We krijgen nu dus subsidie om de stand op het oude niveau te houden.
Landelijk lijkt het aantal weidevogels in deze speciaal beheerde gebieden te stabiliseren. Hard bewijs daarvoor ontbreekt nog omdat er nog niet uitgebreid naar is gekeken. Ook wordt het weidevogelbeheer in kerngebieden überhaupt nog te kort uitgevoerd om harde conclusies te trekken, legt Aad van Paassen, beleidsmedewerker bij natuurorganisatie LandschappenNL, uit. Gesteld dat dat positief is, dan nog gaan weidevogelpopulaties buiten de weidevogelkerngebieden waarschijnlijk hard achteruit. Hij baseert zich daarbij vooral op meldingen, want een harde recente analyse ontbreekt nog.
Predatie
Wel is duidelijk dat predatie de laatste decennia een steeds groter probleem wordt. Zo blijkt uit een meta-analyse over dertig gebieden van Maja Roodbergen en haar collegas dat in 1980 nog geen 18 procent van de kievitsnesten werd gepredeerd. Tussen 1996 en 2006 (recentere gegevens zijn er niet) was dat opgelopen tot meer dan 56 procent. Ter vergelijking: in diezelfde periode veranderde het verlies aan nesten door agrarische activiteiten nauwelijks.
Volgen Van Paassen van LandschappenNL zijn voor die hogere predatiedruk verschillende oorzaken aan te wijzen. Er zijn nu gewoon meer predatoren zoals vos, buizerd en kraai, legt hij uit. Maar het gras wordt ook eerder en massaler gemaaid dan vroeger, waardoor er nu minder schuilgelegenheid is voor weidevogelkuikens.
In het licht van die predatie van kuikens en eieren maakt Van Paassen zich zorgen. Vrijwilligers en boeren doen er volgens hem alles aan om predatie te voorkomen. Bijvoorbeeld door nesten zo min mogelijk te bezoeken. Of om alleen nieuwe landschapselementen, die onder meer kraaien en buizerds aantrekken, aan te leggen als dat ook echt goed past bij het landschap. Dat is vaak op of nabij erven omdat weidevogels sowieso al bij erven uit de buurt blijven.
Van Paassen pleit er ook voor om in kerngebieden de kans op predatie te verminderen en waar het echt nodig is, predatoren te bestrijden. Het afrasteren van percelen tegen vossen is tegenwoordig een veel gebruikte maatregel. Kost tijd en geld, maar houdt de vos inderdaad effectief tegen. Maar die afrastering werkt weer niet tegen steenmarter die steeds vaker wordt gesignaleerd. Daarmee zorgt de aandacht voor kerngebieden voor een nieuw probleem: Hoge concentraties weidevogels zoals in weidevogelkerngebieden lopen op termijn veel risico. Met het instellen van kerngebieden wordt dus eigenlijk een soort snackcentrum voor predatoren gecreëerd, die gemakkelijk al hun prooien bij de hand hebben. Het zou beter zijn als weidevogels zich weer zouden kunnen verspreiden over grote oppervlaktes waardoor predatoren weer echt moeite moeten doen om wat te vinden.
Totaal andere landbouw
Astrid Manhoudt, lector Weidevogels aan Hogeschool Van Hall Larenstein en voorheen werkzaam bij de koepel van agrarische natuurverenigingen BoerenNatuur, vindt daarnaast dat ook de gebieden rondom weidevogelkerngebieden meer aandacht moeten krijgen. Die gebieden kunnen volgens haar als buffer tegen predatie dienen. Als in die buffergebieden meer voedselaanbod voor predatoren is, neemt de druk op de kerngebieden ook af, vertelt ze.
Zon aanpakt vraagt echter wel om veel grotere gebieden met aangepaste landbouw, met bijvoorbeeld extensief beheer van graslanden en plaatselijk natuurvriendelijke oevers en plasdras-weilandjes. Daar hangt ook een prijskaartje aan. Het graslandgebruik moet dan veel extensiever worden. Uiteindelijk betekent zoiets dat ook consumenten een hogere prijs voor agrarische producten, zoals zuivel, moeten betalen.
Leo Kramer ziet dat niet zomaar gebeuren. We willen als samenleving als maar meer. Weer een nieuwe auto, meerdere keren per jaar op vakantie. Alles moet zo goedkoop mogelijk en een boer moet alsmaar meer produceren. Dat gaat simpelweg ten koste van wat anders. Eigenlijk zijn weidevogels de makkelijkste vogels om wat voor te doen. Maar we moeten er wel wat substantieels voor over hebben en dat hebben we als samenleving niet.
Manhoudt denkt eveneens dat een systeemverandering nodig is. Maar tegelijkertijd ziet ze ook dat het in verschillende weidevogelgebieden al aanzienlijk beter gaat. Zo nemen de aantallen weidevogels in onder andere het Eemland (Utrecht) en de Ronde Hoep (Noord-Holland) weer toe. Dat zijn gebieden waar boeren, vrijwilligers en natuurbeheerders intensief samenwerken en je ziet dat het daar ook financieel uit kan. Volgens Manhoudt gebeurt er al veel, maar kunnen de coördinatoren en boeren in verschillende gebieden nog meer van elkaar en de successen elders leren.
Een mening over dit artikel? Reageer op onze Twitter, Facebook, Instagram of LinkedIn. Een opinieartikel is ook van harte welkom. Mail dan even met de redactie (redactie@agrio.org). Geïnteresseerd in de andere artikelen van VORK? Word abonnee, vraag een gratis proefnummer aan en schrijf je in voor de tweewekelijkse Vork-nieuwsbrief. Student? Wellicht is het speciale studentenabonnement dan iets voor jou.
Tekst: Stijn van Gils Beeld: Pxhere