De sleutel voor het landbouwbeleid ligt in de grond
In dit artikel:
- Keuzes uit het verleden dwingen boeren door de gaan op de zestig jaar geleden ingeslagen weg van schaalvergroting en specialisatie.
- De agrarische bestemming is een belangrijke oorzaak van het onvermogen om deze padafhankelijkheid te doorbreken.
- Met een ander grondbeleid kan recht worden gedaan aan de verschillende visies op landbouw en voedselvoorziening.
Ergens verstopt in het essay Naar een wenkend perspectief voor de Nederlandse landbouw van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), staat een kader over grondbeleid. Daar, in de grond, ligt de sleutel voor het doorbreken van de reguliere padafhankelijkheid van de landbouw.
Door keuzes uit het verleden zit de sector nu namelijk nog vast op een koers van schaalvergroting en specialisatie, ondanks veranderende waarden in de samenleving en bij boeren zelf. Een consequent volgehouden grondbeleid biedt echter letterlijk en figuurlijk de ruimte om recht te doen aan de verschillende visies op landbouw en voedselvoorziening.
Luchtfietserij
In het PBL-essay pleiten de auteurs, Martijn Vink en Daan Boezeman voor een Landbouwakkoord om te komen tot een toekomstvisie voor de Nederlandse landbouw. Allemaal leuk en aardig, maar de ervaringen met het Energieakkoord, en sinds kort ook het Klimaatakkoord, laten zien dat zonder een degelijk instrumentarium zon Polderakkoord leidt tot luchtfietserij om de tegenstellingen te overbruggen en tot pogingen om de rekening elders neer te leggen.
In dat verstopte stukje tekst over het grondbeleid lijken de auteurs zich dat ook te realiseren. Beleidsmakers, zo schrijven ze, zien de landbouw als een normale MKB-sector, waarbij wetten en regels de speelruimte voor de boer bepalen. Binnen die speelruimte zorgt het marktmechanisme voor vernieuwing en verandering als de samenleving daarom vraagt.
Die neoliberale opvatting, die sinds begin jaren negentig doorklinkt in het beleid, klopt echter niet. Landbouw, ook de glastuinbouw en de intensieve veehouderij, is een grondgebonden activiteit. De activiteit vindt immers plaats in gebieden die een door de overheid vastgestelde agrarische bestemming hebben. Je mag er dus geen bungalowpark van maken of zelfs maar een caravanstalling beginnen.
Het gevolg van die agrarische bestemming is dat landbouw vooral concurreert met zichzelf, ook al is het economisch allang geen vetpot meer. Een keuze voor het geforceerd in productie houden van agrarische grond () belemmert de totstandkoming van nieuwe structuren in de sector, citeert het PBL-essay het rapport Grond voor Keuzen, dat een commissie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) onder voorzitterschap van toenmalig WRR-lid Rudy Rabbinge, al meer dan een kwart eeuw geleden publiceerde.
Die agrarische bestemming is dus een belangrijke - zo niet de belangrijkste oorzaak - van de reguliere padafhankelijkheid, die de gewenste koersverandering in de landbouw blokkeert.
Minder landbouwgrond nodig
Opvallend genoeg trekken de auteurs van het PBL-essay vervolgens niet de voor de hand liggende conclusie dat in het grondbeleid de sleutel ligt voor koersverandering. Opvallend, omdat in datzelfde WRR-rapport wordt vastgesteld dat we in Europa met veel minder landbouwgrond toe kunnen om evenveel te produceren als nu, tegen beduidend lagere milieukosten.
Voorwaarde is wel dat we die hoogproductieve landbouw beperken tot de meest vruchtbare gronden. Voor Nederland zou het gaan om een Agrarische Hoofdstructuur die loopt van het zuidwestelijke zeekleigebied via de Flevopolders naar het Groningse Hogeland met een uitstapje naar het rivierengebied.
Belangrijk sturingsmiddel
Grondbeleid kan daarmee een belangrijk sturingsmiddel worden. Dit kan, in grote delen van het agrarisch gebied, de padafhankelijkheid richting verdere schaalvergroting doorbreken. Daarbij kun je denken aan een variant op de grondpolitiek waarover het kabinet Den Uyl-Van Agt in 1977 is gestruikeld. Indertijd ging het om een voorkeursrecht voor gemeenten bij aankopen van grond. Nu zou je kunnen denken aan een voorkeursrecht voor een nationale grondbank bij het aankopen van percelen landbouwgrond die vrijvallen doordat boeren ermee ophouden. Daarvoor wordt een prijs betaalt die overeenkomt met de agrarische bestemming.
Gaat het om percelen op de meest vruchtbare gronden, dan krijgen die de bestemming hoogproductieve landbouw op basis van best technological and ecological means, dus met minimale milieubelasting. Percelen buiten de Agrarische Hoofdstructuur kunnen een lichtgroene bestemming krijgen in de vorm van combinaties van (biologische) landbouw met zorg, recreatie, natuur- en landschapsbeheer. Of een donkergroene bestemming als natuurgebied met hooguit wat seizoensbegrazing.
Voorwaarden
Om dat plan te laten slagen moet zon grondbeleid wel minimaal een generatie (dertig jaar) worden volgehouden, zonder dat het - zoals de Ecologische Hoofdstructuur - door een in de politiek verdwaalde ponyfokker om zeep wordt geholpen. Dat zou pleiten voor een Autoriteit die wat verder van de politiek af staat, zoals de Deltacommissaris voor het waterbeheer.
Een andere belangrijke voorwaarde is dat de nationale overheid (weer) richting gaat geven aan het beleid op het gebied van ruimtelijke ordening. De nationale overheid zou in elk geval vast moeten stellen welke gebieden bij de Agrarische Hoofdstructuur behoren.
Met het grondbeleid kan de overheid recht doen aan de verschillende visies op landbouw en voedselvoorziening: van de romantische Ot-en-Sien landbouw van een eeuw geleden tot en met de hoogproductieve landbouw. De vraag is alleen of er nog ergens voldoende politieke moed is om veertig jaar na dato de grondpolitiek weer op de agenda te zetten.
Benieuwd naar het volledige artikel in Vork? Word abonnee of vraag een gratis proefnummer aan.
Tekst: Joost van Kasteren Beeld: Agrio